donderdag 10 december 2020

Kerst 2020



Extra materiaal van het kerstverhaal voor kinderen. 

Kerstverhalen

Op zoek naar het kerstkind Voorleesverhaal door Nieske Selles -Ten Brinke ‘Kom snel, Tuvia! Er zijn herders in de stad met een heel vreemd verhaal. Mijn vader vertelde het. Ga je mee? Dan gaan we ze zoeken!’ Amos staat hijgend voor Tuvia. Die is nog druk bezig om twee takjes met een restje touw aan elkaar vast te maken. Hij maakt een wagen om aan zijn houten paard te binden. Het lukt al aardig. Amos trekt hem aan zijn arm. ‘Kom nou Tuvia. Straks zijn ze misschien de stad weer uit.’ De nieuwsgierigheid wint het van zijn verlangen om de wagen af te krijgen. ‘Wat voor verhaal hebben ze dan?’ vraagt Tuvia aan zijn buurjongen. 

Die haalt zijn schouders op, Tuvia met zich meetrekkend. ‘Ik weet het niet precies. Er is iemand geboren. En de herders zeggen dat alles nu gaat veranderen. Ik wil horen wat er precies gebeurd is. Kom!’ 

Samen hollen de jongens over de stoffige straten. Er zijn weinig mensen op straat. Maar als Tuvia en Amos dichter bij het centrum van Betlehem komen, wordt het steeds drukker. Mensen praten opgewonden. Sommigen lachen en roepen spottend: ‘Heb je het verhaal gehoord van de herders? Haha… een engelenkoor in de nacht. Dat kan toch helemaal niet?’ Een herbergier die zijn straatje schoonveegt voor de nieuwe gasten van deze dag, schudt ongelovig zijn hoofd. Een vrouw met manden vol graan loopt net langs hem. Ze blijft staan en zegt: ‘Ik heb het ook gehoord. En volgens mij is het waar. De engelen hebben verteld dat de Messias, de Verlosser, is geboren! Als dat toch eens waar is…’ In zichzelf mompelend loopt de vrouw weer verder met haar zware vrachtje. 

‘Waar zijn de herders nu?’ vraagt Amos ongeduldig aan de herbergier. ‘Ze staan nog op het marktplein. Maar doe geen moeite jongens. Het zijn onzinverhalen.’ Amos en Tuvia weten genoeg. Meteen zetten ze het weer op een lopen, nu richting het marktplein. 

Ze hoeven niet lang te zoeken. Op het marktplein staan veel mensen bij elkaar. In het midden van hen herkent Tuvia Naftali. Naftali is een herder die vlak bij hen woont. Hij heeft veel schapen en hij is erg sterk. Ooit heeft hij met een beer gevochten en zo zijn lammetjes beschermd. Veel mensen kijken tegen hem op. 

Naftali ziet Tuvia en Amos. Hij wenkt hen om dichterbij te komen. ‘Tuvia, jouw naam is vannacht waarheid geworden!’ roept hij over de hoofden van mensen heen. De mensen zijn stil geworden en kijken ineens allemaal naar Tuvia. Zijn wangen worden er een beetje rood van. 

‘Tuvia, jouw naam betekent: “God is goed”! Deze nacht is God zo goed voor ons geweest. Wij, enkele herders en ikzelf, waren in het veld. We warmden ons aan het vuur en hielden de wacht over onze schapen. Plotseling scheen er in de lucht een licht dat ons allemaal verlichtte. We konden er niet naar kijken, zo fel was het licht. Het licht begon te zingen. Een prachtig lied. Het ging over God en over de hemel. Het ging over vrede op aarde en over een God die van mensen houdt. Toen het lied uit was durfden we voorzichtig te kijken. We zagen een groot koor van engelen. Een van hen begon te spreken: “Vannacht is vlak bij dit veld, in de stad Betlehem, een kind geboren. Hij is niet zomaar een kind, maar Hij is de beloofde Verlosser. Zijn naam is Jezus!” 

We hebben onze schapen zomaar achtergelaten en zijn gaan zoeken. En… we vonden Hem! Weet je waar? In een stal. Daar, achter die heuvel bij de herberg van Shion. In die stal vonden we Hem en we wisten het meteen. Dit is het kind over wie de engelen zongen. Dit is de Verlosser, onze Verlosser!’ Naftali heeft tranen in zijn ogen gekregen. ‘Begrijp je het nu Tuvia? Jouw naam is vannacht uitgekomen. Want God is goed voor ons geweest!’ 

Tuvia staat te trillen op zijn benen. Hij laat zich door zijn knieën zakken en gaat op de grond zitten. Amos laat zich naast hem op een boomstronk zakken. Terwijl de mensen om hen heen weer beginnen te praten, heeft Tuvia het gevoel dat de aarde rondjes draait. Waarom is hij zo van streek? Hij begrijpt het niet… 

De mensen om hem heen beginnen tegen Naftali te schreeuwen. ‘Houd je praatjes voor je herder!’ roept de bakker. ‘Je zaait alleen maar heel veel onrust in de stad!’ ‘Laat ons met rust, Naftali!’ roept de smid. ‘Waarom zouden wij een Verlosser nodig hebben? Ik hoef helemaal geen Verlosser!’ Naftali probeert de mensen nog eens te overtuigen, maar de mensen druipen één voor één af. Dan ziet Naftali Amos en Tuvia. Hij komt naar hen toe en zakt door zijn knieën. ‘Wat is er Tuvia? Je bent zo wit!’ vraagt hij. Tuvia haalt zijn schouders op. ‘Het komt door uw verhaal,’ zegt hij. ‘Ik wil weten of het waar is. Papa en mama hebben al zo vaak verteld over een Verlosser die ooit zal komen. Is het nu dan echt gebeurd? Hoe weet ik het zeker?’ 

Naftali legt zijn grote ruwe herdershand op het hoofd van Tuvia. Met zijn andere hand pakt hij Amos bij zijn schouder. ‘Jongens, ga naar Hem toe!’ zegt hij hees. Zijn stem verraadt dat hij nog steeds tranen in zijn ogen heeft. ‘Ga Hem zoeken en dan zul je het weten!’ Dan staat hij op en verdwijnt tussen de huizen. De jongens blijven nog een tijd stil zitten. De straten zijn weer leeg. Het is weer rustig op het marktplein 

Dan staat Tuvia op. ‘Ik ga Amos,’ zegt hij. ‘Ik wil het zeker weten. Ga je mee?’ Amos twijfelt. ‘Als alle mensen zeggen dat het onzin is, waarom zou Naftali dan gelijk hebben?’ Tuvia schudt zijn hoofd. ‘Het is geen onzin. Ik voel het gewoon. Ik wil Hem zoeken. Als je niet mee wilt, ga ik alleen.’ 

Maar Amos volgt hem al. Samen lopen de jongens de stad weer uit in de richting van de herberg van Shion. De herberg is net buiten de stad en na een kwartiertje lopen zien de jongens het huis liggen. ‘Naftali zei dat de Verlosser niet in de herberg is geboren, maar in een stal,’ zegt Amos. De jongens lopen daarom niet naar de ingang van de herberg maar lopen om het gebouw heen het veld in. Een paar honderd meter verderop zien ze een kleine schapenstal. Bij de ingang staat een os. Met een touw staat hij vastgebonden aan een paal. Ook zijn er schapen die langs de houten wand van de stal gras eten. De deur van de stal staat op een kiertje open. Opeens blijft Tuvia staan. ‘Ik weet niet of ik wel durf,’ fluistert hij. Amos blijft ook staan. ‘Als we willen weten of Naftali de waarheid spreekt, moeten we gaan kijken,’ fluistert hij terug. 

Zachtjes komen Tuvia en Amos steeds dichter bij de stal. Juist als ze eigenlijk niet meer verder durven, steekt een man zijn hoofd om de hoek van de staldeur. Verbaasd kijkt hij naar de jongens. Dan breekt er een glimlach door op zijn gezicht. Hij steekt zijn hand uit naar Tuvia en Amos. ‘Welkom jongens, komen jullie om Jezus te zien?’ Tuvia knikt. Amos zet een stapje vooruit. ‘Naftali vertelde dat Hij de Verlosser is. We willen weten of het waar is,’ zegt hij. De man komt naar hen toe. ‘Ik ben Jozef,’ zegt hij. ‘Deze nacht heeft mijn vrouw Maria een zoon gekregen. Hij is haar zoon, maar ook Gods Zoon. Ik mag voor Hem zorgen. Het is een bijzonder kind, want Hij zal de mensen gaan verlossen en troosten. Hoe Hij dat gaat doen weet ik ook niet goed. Dat weet alleen God. Kom maar, dan mag je Hem zien. Hij is net wakker!’ 

Schoorvoetend volgen Amos en Tuvia Jozef in de stal. Daar, op een bed van stro, zit Maria. In haar armen heeft ze een heel klein baby’tje. Tuvia laat zich zachtjes op zijn knieën zakken. Vlak voor Maria en het kind. ‘Het is waar, Amos!’ fluistert hij. Tranen prikken in zijn ogen. ‘Hij is de Verlosser. Ik weet het zeker, ik voel het hier vanbinnen.’ Hij slaat met zijn vuist op zijn borst. 

Amos knikt. ‘We moeten het onze ouders vertellen!’ zegt hij schor. De jongens blijven nog een poosje zitten. Heel dicht bij Jezus. Maria kijkt hen aan en streelt over het hoofdje van haar kind. ‘Dit is niet alleen ons kind,’ zegt ze zacht. ‘Jezus is er voor alle mensen! Hij is er ook voor jou, Amos. En voor jou, Tuvia.’ 

Achter zich hoort Tuvia Jozef zachtjes lachen. Tuvia draait zich om. ‘Waarom lacht u?’ vraagt hij. Jozef maakt een rondedansje. Zomaar door de stal. Tuvia moet erom lachen en Amos en Maria ook. ‘Het is jouw naam! Tuvia… Jouw naam betekent: “God is goed”! En dat is zo waar. God is goed!’ 

Amos en Tuvia zeggen geen woord tegen elkaar als ze de weg teruglopen via Betlehem naar hun huis. Maar thuis vertellen ze aan hun hele familie wat ze gezien en gehoord hebben. ‘Jezus, de Verlosser, is echt gekomen!’ 


Het kerstverhaal – Geboorte van Jezus

Voorleestijd: ca. 6 minuten

Leeftijd: vanaf 8 jaar

In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria. Gabriël ging haar huis binnen en zei: “Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.” Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. Maar de engel zei tegen haar: “Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.”

Maria vroeg aan de engel: “Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad.” De engel antwoordde: “De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, want voor God is niets onmogelijk.” Maria zei: “De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.” Daarna liet de engel haar weer alleen.

In die tijd kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. Deze eerste volkstelling vond plaats tijdens het bewind van Quirinius over Syrië. Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam. Jozef ging van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde, om zich te laten inschrijven samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was. Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.

Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken. De engel zei tegen hen: “Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de messias, de messias, de Heer. Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.” En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: “Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.”

Toen de engelen waren teruggegaan naar de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: “Laten we naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.” Ze gingen meteen op weg, en troffen Maria aan en Jozef en het kind dat in de voederbak lag. Toen ze het kind zagen, vertelden ze wat hun over dat kind was gezegd. Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat de herders tegen hen zeiden, maar Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en bleef erover nadenken. De herders gingen terug, terwijl ze God loofden en prezen om alles wat ze gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd. Toen er acht dagen verstreken waren en hij besneden zou worden, kreeg hij de naam Jezus, die de engel had genoemd nog voordat hij in de schoot van zijn moeder was ontvangen.